Recensie ‘De Mensmachine’

Hoe we de dood kunnen overleven

Door Frank D’Hanis

De mensmachine is een in Gonzo-journalistieke stijl geschreven boek door publicist en zelfbenoemd technisch leek Mark O’Connell waarin hij een aantal vooraanstaande, intrigerende en/of controversiële figuren uit de transhumanistische beweging ontmoet. De centrale controverse van zijn zoektocht is er niet meteen één waaraan alle transhumanisten noodzakelijk belang hechten, maar het is wel een thema dat vaak opduikt in deze context, namelijk de praktische mogelijkheid van het overwinnen van de biologisch geprogrammeerde dood door hoogtechnologische lichaamsverbeteringen.

Het voornaamste verschil met andere boeken over transhumanisme ligt in de aanpak van O’Connell. De mensmachine leest als een reisverhaal, en is doorspekt met persoonlijke observaties, literaire tropen en uitweidingen over de familie en emoties van de schrijver. Doordat O’Connell bovendien een menswetenschappelijk geschoold academicus is en bijna niets van wetenschappelijke of technische achtergrond heeft, is het een zeer goed boek voor iedereen die niet veel weet over het transhumanisme en die ter introductie een makkelijk verteerbare, niet al te veel tijd consumerende hap wil.

Het boek gaat via de ontmoetingen die erin beschreven worden in op bijna alle aspecten van de strijd van het transhumanisme tegen de dood. De auteur schrijft over het functionalistische idee van het uploaden van neurale netwerken naar computers en robotlichamen, over cyborgs en wetware, over artificiële intelligentie en de singulariteit (dit is het punt waarop computers slimmer zullen zijn dan ons en de technologie in een stroomversnelling komt, nvda), over cryogene suspensie en ga zo maar door. Als je snel en op vermakelijke manier iets te weten wil komen over de scifi-achtige wereld van de zich rond Silicon Valley centrerende transhumanisten, dan is dit je boek.

Deze gemakkelijke vertering komt echter met een beperking, want als je al wat meer weet over het transhumanisme, je wel wat technische achtergrond hebt of je iets dieper wil graven in bijvoorbeeld de ethische implicaties van de nieuwe technologieën dan zal dit boek je op je honger laten. Het journalistieke uitgangspunt van O’Connell is bovendien van die aard dat hij op geen enkel moment de objectiviteit nastreeft en dat hij een goed verhaal soms belangrijker vindt dan details. Hij geeft van in het begin ook grif toe dat hij het transhumanisme dan niet verwerpelijk maar toch behoorlijk bizar vindt en hierdoor lijkt het alsof hij nooit echt veel moeite doet om de mensen die hij ontmoet en hun ideeën volledig serieus te nemen. Bovendien verliezen vele van de legitieme tegenwerpingen die hij articuleert, zoals zijn weerstand tegen het gelijkstellen van het menselijke bewustzijn aan software in een computer, of zoals de implicaties van de financiering van AI en robots door het Defense Advanced Research Projects Agency (DARPA), vaak veel van hun kracht door zijn nauwelijks verhulde bevooroordeelde blik. Hij heeft bijvoorbeeld een nooit volledig uitgewerkte overtuiging dat transhumanisme in de kern een religieuze beweging is, en hij lardeert de beschrijvingen van zijn ontmoetingen met bijbelse verhalen en anekdotes uit de geschiedenis van het christendom, zoals die over de machine van Albert Magnus en het luddisme avant la lettre van Thomas van Aquino. Dat levert amusante en verstrooiende literatuur op, maar het is niet altijd even relevant en soms doet het nauwelijks iets ter zake.

Naar het einde van het boek lijkt de inspiratie voor serieuze ontmoetingen ook echt wel op en beschrijft de auteur onder andere veertig pagina’s lang zijn tocht met Zoltan Istvan, een transhumanistische randfiguur die onder vrij stevige media-aandacht een roadtrip door de VS maakt in een tot doodskist omgebouwde campervan, met als einddoel Capitol Hill en een absurde gooi naar het presidentschap. Dat levert alweer een vermakelijk narratief op, maar niet erg veel meer dan dat, en het heeft een erg hoog anekdotisch gehalte.

Het is om op te vallen tussen de tonnen kookboeken in de non-fictie altijd zaak om entertainment en informatie op elkaar af te stemmen maar in dit geval lijkt het resultaat van deze evenwichtsoefening toch een beetje te veel over te hellen in de richting van het vermaak. Desalniettemin kan je toch genieten van de anekdotiek en de humor, en het is een ideaal boek om even tussendoor te lezen, zeker als je nog niet veel weet over de thematiek.

Titel: De mensmachine. Hoe we de dood kunnen overleven
Auteur: Mark O’Connell
Boekinfo: www.uitgeverijpodium.nl
Verschijningsdatum: januari 2018
ISBN 9789057598623
Recensent: Frank D’Hanis
Beoordeling: 

Gepubliceerd op 12-04-2018

Bekijk ook even dit:

Je winkelmand is leeg.