In deze maandelijkse column ‘Mee met het idee’ gaan verschillende deskundigen dieper in op een onderwerp dat past binnen de thema’s van De Maakbare Mens. De gasten benaderen een gedachte of probleem elk vanuit hun eigen expertise. Misschien zetten ze ook jou aan het denken: ben jij mee met het idee?
Deze Mee met het idee verscheen in de nieuwsbrief van maart 2023.
Waar de arts vroeger gold als een autoriteit op het vlak van gezondheid van de patiënt, neemt die patiënt zelf vandaag steeds vaker een actieve rol op zich.
We zitten midden in de herdefiniëring van een model dat van oudsher ongelijkheid in zich draagt. Dat maakt het een boeiende, maar ook een uitdagende tijd.
In aanloop naar de gespreksavond Baas over eigen gezondheid over de veranderende rol, positie en relatie tussen arts en patiënt, leggen we ons oor te luisteren bij dokter Lieve Thienpont. Zij begeleidt onder meer personen met levenseindevragen in Vonkel (Gent). Tijdens haar rijkgevulde carrière zag ze de positie van de patiënt en de arts veranderen.
Een patiënt is taalkundig gezien een persoon die lijdt, wat het op zichzelf een breed begrip maakt. Wij hanteren het begrip patiënt gewoonlijk binnen een relatie arts-patiënt. De laatste jaren is die relatie erg geëvolueerd en dat doet ze vandaag nog steeds. We zitten midden in een herdefiniëring van een model dat van oudsher ongelijkheid in zich draagt. Dat maakt het een boeiende, maar ook een uitdagende tijd.
We komen uit een tijd waarin de arts gold als de autoriteit op het vlak van gezondheid. Hij was, vaak als enige, best geplaatst om uitspraken te doen over de toestand van zijn patiënt. Het was de tijd van meneer doktoor, die sommigen ongetwijfeld nog kennen. Het ging vaak om een ongelijke relatie.
De laatste jaren verschuift het accent op de visie van de arts naar de positie van de patiënt. Dat heeft met verschillende zaken te maken die zich niet enkel in de gezondheidszorg afspelen. De burger in het algemeen is zich steeds meer bewust van zichzelf als een autonoom wezen en overal wankelen autoriteiten. We zijn met zijn allen mondiger geworden en er is voor iedereen steeds meer informatie beschikbaar. Dat geldt op zowat ieder vlak maar dus zeker ook in de relatie tussen een patiënt en zijn of haar arts. Het ene versterkt bovendien het andere: wie meer informatie beschikbaar heeft, staat steviger in de schoenen om zich mondig op te stellen tegenover zijn arts.
We zijn mondiger geworden en er is voor iedereen meer informatie beschikbaar. Dat geldt overal maar dus zeker ook in de relatie tussen een patiënt en zijn of haar arts.
De autonomie van de patiënt is zelfs nadrukkelijk in de wet verankerd sedert de wet op de patiëntenrechten van 2002. De wet staat onder meer nadrukkelijk toe dat patiënten in samenspraak met hun arts met een behandeling kunnen instemmen of ze weigeren.
Dat is in de context van het levenseinde erg relevant want daar stelt de vraag hoelang een behandeling moet doorgaan zich vaak pertinent. De pijlers waarop onze huidige euthanasiewetgeving gebouwd is, zijn ondraaglijk lijden en uitbehandeld zijn. Daar komt de autonomie natuurlijk om de hoek kijken: de vraag is wie beslist wanneer het lijden ondraaglijk geworden is en zelfs wanneer iemand uitbehandeld is. Er bestaan tot vandaag verschillende antwoorden op de vraag: voor sommige artsen blijft het accent bij de inschatting van de arts liggen, bij andere wegen de stem en het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt zwaarder door. Zeker wat betreft het ondraaglijk lijden is het erg belangrijk om de stem van de patiënt te horen, want wat voor de ene persoon als ondraaglijk lijden geldt, is dat nog niet voor de andere. De arts dient vooral te onderzoeken of dit lijden duurzaam is.
De vraag of iemand uitbehandeld is, is nog complexer. De patiëntenrechtenwet geeft duidelijk aan dat de patiënt een behandeling mag weigeren, maar dan stelt zich de vraag of de patiënt dan uitbehandeld is in de context van een euthanasievraag. De wet daagt de arts bijzonder uit om na te denken over zijn eigen rol en positie tegenover de patiënt.
De wet daagt de arts bijzonder uit om na te denken over zijn eigen rol en positie tegenover de patiënt.
Of de toegenomen autonomie enkel positieve kanten heeft, is de vraag. Het maakt de zaak in ieder geval niet altijd eenvoudiger om meer informatie en zeggenschap te hebben en te geven, misschien botsen we op een dag ook wel op de grenzen van de autonomie. Met een voorbeeld: de relatie arts-patiënt is de laatste jaren informeler geworden. Op zich een goede zaak want wat kan er tegen zijn op iemand die zich prettig voelt bij zijn of haar arts? Toch is dat zoeken, want het blijft een afhankelijke relatie. De arts verliest in zeker opzicht zijn autoriteit maar niet iedereen heeft daar baat bij. Het is in bepaalde gevallen ook nodig en goed dat een arts het vertrouwen kan blijven uitstralen dat sommige patiënten nodig hebben.
Uiteraard slaat de slinger al eens door. Ook dat zien we in de praktijk: mensen die irreële vragen stellen en soms zelfs een bepaalde behandeling eisen van hun arts, of zelfs euthanasie. Je zou dat ook autonomie kunnen noemen, maar op een bepaald punt wordt het natuurlijk niet langer werkbaar. De sleutel zit dan in een eerlijke en duidelijke communicatie waarbij arts en patiënt elkaar in hun standpunt proberen te vinden. Het is een evenwichtsoefening om het wettelijke, het medische en het menselijke aan elkaar te koppelen. We zijn blij dat we in Vonkel met een team van zorgverleners werken waarbinnen overleg mogelijk is.
De sleutel zit in een eerlijke en duidelijke communicatie waarbij arts en patiënt elkaar in hun standpunt proberen te vinden. Het is een evenwichtsoefening om het wettelijke, het medische en het menselijke aan elkaar te koppelen.
Niet enkel wij in Vonkel staan voor die evenwichtsoefening, ook zorgverstrekkers in andere settings zijn zoekende. Maar de context van het levenseinde houdt natuurlijk een ultieme handeling in. Dat daagt ons uit om extra voorzichtig en doordacht te werk te gaan. De oefening wordt bij ons als het ware ten top gedreven. Reden te meer dus om te blijven inzetten op een respectvolle relatie waarin de kennis en inschatting van de arts en de ervaring en zelfkennis van de patiënt elkaar veilig kunnen treffen.