In deze maandelijkse column ‘Mee met het idee’ gaan verschillende deskundigen dieper in op een onderwerp dat past binnen de thema’s van De Maakbare Mens. De gasten benaderen een gedachte of probleem elk vanuit hun eigen expertise. Misschien zetten ze ook jou aan het denken: ben jij mee met het idee?
Deze Mee met het idee verscheen in de nieuwsbrief van september 2023.
Wie een orgaantransplantatie nodig heeft, komt vandaag op een wachtlijst terecht. Er zijn immers organen te kort om onmiddellijk te transplanteren.
Hoe kan de medische technologie het tekort in de toekomst terugdringen? Professor transplantatiegeneeskunde Ian Alwayn neemt je mee met zijn idee.
Willen we het tekort aan donororganen terugdringen, dan moeten we blijven inzetten op preventie van kwalen die tot een transplantatie leiden. Daarnaast proberen we tegemoet te komen aan het feit dat onze organen van mindere kwaliteit zijn. Daarbij kan de techniek ons helpen.
Wie vandaag een donororgaan nodig heeft, komt op een wachtlijst terecht. Dat is deels zo omdat de weefseltypes van donor en ontvanger op elkaar afgestemd moeten zijn. Men kan niet zonder meer met het eerste beschikbare orgaan bij eender welke ontvanger aan de slag. Daarnaast zijn er ook te weinig organen voor transplantatie beschikbaar. Dat betekent dat er mensen op de wachtlijst voor een orgaan, overlijden voor ze aan een transplantatie toekomen.
Dat we donororganen te kort hebben om iedereen te helpen, heeft uiteenlopende redenen. Het aantal orgaandonoren neemt weliswaar toe, maar de kwaliteit van de beschikbare organen neemt helaas af. We kennen bijvoorbeeld steeds minder doden in het verkeer, voorheen toch een belangrijke bron van kwalitatief geschikte donororganen. Verder leven mensen steeds langer wat op zich goed nieuws is, maar de ironie is dat wanneer ze overlijden, ook hun organen ouder zijn en vaak niet meer van gewenste kwaliteit. Tijdens een langer leven is er meer tijd om bepaalde aandoeningen (zoals suikerziekte of een te hoge bloeddruk), of andere factoren te ontwikkelen (zoals bijvoorbeeld overgewicht), die de kwaliteit van de organen aantasten.
De vergrijzing van de bevolking werkt twee keer in op het tekort aan donororganen: het aanbod van organen slinkt, terwijl de vraag net groter wordt.
Daarnaast geldt dat wie langer leeft, logischerwijs ook meer kans heeft een aandoening te ontwikkelen waarbij er nood is aan een transplantatie. Je kan dus stellen dat de vergrijzing van de bevolking twee keer inwerkt op het tekort aan donororganen: het aanbod van organen slinkt, terwijl de vraag net groter wordt.
België is koploper wat aantal donoren per miljoen mensen na overlijden betreft. In Nederland wordt dan weer vaker levende donatie toegepast voor niet vitale organen zoals nieren of een leversegment. Enkel en alleen inzetten op levende donatie is echter niet de oplossing om het tekort terug te dringen.
Artsen blijven er zich van bewust dat een donatie bij leven een gezond persoon, de donor, blootstelt aan een zware medische ingreep en de risico’s van dien. We moeten er zuinig op zijn, maar het is wel een feit dat levende donatie meer ingang gevonden heeft in Nederland, en daar nog ruimte voor groei schuilt.
Xenotransplantatie, of het transplanteren van organen (zoals bijvoorbeeld hart en nieren) van dieren, bevindt zich momenteel in de onderzoeksfase. Toch is het gebruik van de techniek misschien minder veraf dan je zou denken. Men timmert in de onderzoekswereld volop aan een weg naar de kliniek.
Zo liepen er experimenten waarbij een varkensnier of een varkenshart ingeplant werd bij een persoon die hersendood was. Dat doet men onder andere om erachter te komen of het immunologisch mogelijk is om een orgaan van dier naar mens over te brengen. Men zoekt er naar antwoorden op vragen als: kan dierlijk weefsel in een menselijk lichaam getransplanteerd worden? Kan zo’n orgaan ook werken? Wordt het afgestoten? Maar ook of er tekenen van infectie optreden en om xenotransplantatie maatschappelijk te toetsen.
Onlangs liep een experiment met een varkensnier in een hersendode persoon na 2 maanden af. De resultaten zijn best hoopgevend, althans op weefsel- en immunologisch niveau. Het orgaan bleef al die tijd functioneren. Verder is vorig jaar, en ook recent, een varkenshart getransplanteerd naar een mens. De eerste patiënt is helaas na 2 maanden overleden, mogelijk ten gevolge van een infectie. De tweede patiënt leeft nog, ten tijde van dit schrijven ruim een week na de transplantatie.
Zelfs als de resultaten bij patiënten hoopgevend zijn, staan we voor heel wat praktische organisatorische en andere vragen voor we de techniek kunnen implementeren.
Je voelt dat de geesten rijpen. Ik verwacht dat de eerste klinische trials (tests) met menselijke patiënten er aankomen. Wetenschappelijk onderzoek is natuurlijk sowieso een werk van lange adem dat zich moeilijk laat plannen. Men moet omzichtig te werk gaan om de veiligheid te garanderen en zoiets vraagt tijd. Maar de eerste tests bij patiënten lijken geen 20 jaar meer van ons verwijderd.
Dat betekent echter nog niet dat we dan toe zijn aan de ruime toepassing van de techniek. Zelfs als de resultaten bij patiënten hoopgevend zijn, staan we nog voor heel wat praktische, organisatorische en andere vragen voor we het werkelijk grootschalig kunnen implementeren.
Even belangrijk als het optimisme binnen de onderzoekswereld, is dat de maatschappij eraan moet wennen en erachter moet staan.
Even belangrijk als het optimisme binnen de onderzoekswereld, is dat de maatschappij er aan moet wennen en erachter moet staan. Uit de Nederlandse donordialoog bleek dat de houding van burgers op zich positief is. Met een belangrijke reserve: er moet voldoende aandacht zijn voor het welzijn van het dier. We mogen er inderdaad niet aan denken dat er kweekbatterijen ontstaan om de organen zoals die er nu zijn voor vleesconsumptie. Daar zit werkelijk niemand op te wachten.
Of we moeten hopen dat xenotransplantatie een oplossing zal bieden voor het orgaantekort, is de vraag. Realistischer is misschien te hopen dat het ons een tijdelijke oplossing kan bieden, in afwachting van bijvoorbeeld kunstorganen of andere experimentele technieken.
In de onderzoekswereld leeft het idee van tissue engineering. Dat betekent dat men, met technologische ingrepen, een cel willen laten uitgroeien tot een orgaan. Of menselijke stamcellen zo herprogrammeren dat ze in het laboratorium of in het lichaam van een patiënt kunnen uitgroeien tot een orgaan. Men zou daar twee kanten mee op kunnen: men zou bijvoorbeeld organen kunnen opkweken die zich laten transplanteren. Een andere piste is dat men er dankzij tissue engineering in slaagt aandoeningen aan het orgaan van de patiënt kan herstellen, waardoor een transplantatie overbodig wordt.
Het onderzoek hierrond is vandaag echter nog bijzonder fundamenteel. Men kent de principes en probeert de basis te leggen voor mogelijke toepassingen, maar het is een bijzonder complexe materie die duidelijk nog veel verder van de praktijk afstaat dan xenotransplantatie.
Willen we het tekort aan donororganen terug drijven, dan moeten we blijven inzetten op preventie van kwalen die tot een transplantatie leiden. Als we kwalen als diabetes en overgewicht zouden terugdringen, zouden er minder transplantaties nodig zijn.
Daarnaast kunnen we nog wel tegemoet komen aan het feit dat onze organen van mindere kwaliteit zijn. Op dat punt kan de techniek ons helpen. We werken bijvoorbeeld hard aan technieken zoals machineperfusie van organen. Dat zou ons potentieel aan meer transplanteerbare organen helpen door ze voorafgaand aan transplantatie op kwaliteit te beoordelen en mogelijk organen te repareren voor transplantatie.
Qua levende donatie doen we het in Nederland goed, daar ligt misschien ook in België nog ruimte voor groei. En tenslotte schuilt er ook een belofte in technieken zoals xenotransplantatie en op langere termijn eventueel kunstorganen. Elke onderzoeker die daar naar toe werkt, hoe theoretisch vandaag ook, doet dat in essentie om het tekort in de toekomst terug te dringen.