In deze maandelijkse column ‘Mee met het idee’ gaan verschillende deskundigen dieper in op een zelfgekozen onderwerp dat past binnen de thema’s van De Maakbare Mens. De auteur krijgt de ruimte om een gedachte of probleem uit te werken en daagt ook jou uit: ben jij mee met het idee?
Deze column is verschenen in de nieuwsbrief van 23 mei 2018.
![]() |
door Ignaas Devisch. Hij is professor filosofie, medische filosofie en ethiek aan de Universiteit van Gent en Artevelde – Hogeschool Gent. |
Sinds een goed decennium is empathie aan een opmars bezig: van het knuffelen van panda’s over het steunen van goede doelen tot de warmte van het glazen huis, aan empathie lijken alleen maar positieve zaken verbonden te zijn. Zowel Barack Obama als Jesse Klaver roepen er toe op, samen met vele anderen. Hoe meer empathie hoe beter?
Hoog tijd om ons beeld bij te stellen want in tegenstelling tot wat velen denken, kent empathie niet alleen een aantal beperkingen, er is ook een keerzijde aan verbonden: wie empathie overvraagt, dreigt het positieve gevoel te laten omslaan in woede en verontwaardiging, of tot een nog meer selectieve inzet van onze gevoelens voor het leed van anderen. Want dat is minstens opvallend aan empathie: we zijn als mens perfect in staat om én panda’s te knuffelen én niet om te kijken naar honderden vluchtelingen die op datzelfde ogenblik aan het verdrinken zijn op de Middellandse Zee.
“We zijn als mens perfect in staat om én panda’s te knuffelen én niet om te kijken naar honderden vluchtelingen die op datzelfde ogenblik aan het verdrinken zijn op de Middellandse Zee.”
Vandaar mijn vraag: wat zijn de voor- en nadelen van empathie en hoe komt het dat we dit geleidelijk zijn gaan beschouwen als het middel om alle sociale problemen op te lossen?
Empathie is het vermogen je in te leven in en mee te voelen met wat je denkt dat de belevingswereld van anderen is. Empathie verschilt van sympathie, maar ook van solidariteit. Stel dat u aan chronische pijn lijdt, dan zou mijn empathie leiden tot de uitspraak ‘ik voel dat je pijn hebt’, terwijl sympathie zou uitmonden in ‘het spijt me dat je pijn hebt’. Empathie kan overgaan tot sympathie, maar dit hoeft niet noodzakelijk het geval te zijn. Empathie kan een aanzet zijn tot handelen, maar het kan ook beperkt blijven tot woorden of innerlijke beleving. Solidariteit kan betekenen dat je via het afstaan van een sociale bijdrage op je maandinkomen mogelijk maakt dat mensen die pijn lijden bij de zorg terecht kunnen, los van het feit of ik die mensen ken of niet, persoonlijk meeleef of niet.
Met wat en wie kun je empathisch zijn? Potentieel met zowat alles en iedereen zolang er een band tussen jezelf en het object/subject van empathie bestaat. Betrokkenheid maakt van empathie een krachtige emotie maar tegelijk ook een potentiële valkuil: als er geen betrokkenheid is, zal ook empathie achterwege blijven. Empathie is gekoppeld aan mijn goede gevoelens tegenover wie of wat mijn empathie verdient.
Empathie is dus selectief. Daarom voelen we meer mee met panda’s dan met knobbelzwijnen. Het eerste dier willen we knuffelen, het tweede veel minder. Dat leidt tot ongelijke behandeling, zowel van dieren als van mensen. Wie geen of weinig aaibaarheid heeft, zal op minder empathische steun kunnen rekenen. Empathisch zijn doe je altijd ook een beetje voor jezelf. Wie mij geen goed gevoel bezorgt, zal mijn empathisch vermogen minder aanspreken.
“Wie mij geen goed gevoel bezorgt, zal mijn empathisch vermogen minder aanspreken.”
Maar empathie werkt ook volgens het ‘eigen volk eerst principe’. Mensen of doelen op wie je je direct betrokken weet of door aangesproken voelt, daar doe je meer voor of heb je sterkere gevoelens voor. Daardoor groeit het appèl op ons empathisch vermogen. De meeste mensen zijn echter niet alleen zeer empathisch met hun directe omgeving, maar ook – steeds meer – met goede doelen of mensen aan de andere kant van de wereld.
Hoe te selecteren tussen al die goede doelen? De Britse historicus Timothy Garton Ash omschrijft dit als morele globalisering: hoe dichter de wereld bij ons binnen komt, hoe groter de potentiële actieradius van ons inlevingsvermogen. Doordat we snel via allerlei media berichten van over de hele wereld ontvangen breidt onze morele actieradius zich uit. Als gevolg van die morele globalisering komt ook onze empathie onder druk te staan. Wereldwijd gebeurt er zo ongeveer elke week wel een ramp die onze aandacht verdient maar die onmogelijk ook altijd kan krijgen. Morele globalisering betekent vooral dat onze morele reikwijdte exponentieel toeneemt: de ellende van heel de wereld komt onze huiskamer binnen. En daar weten we steeds minder raad mee.
Aangezien onze morele actieradius zich blijft uitbreiden – niet alleen mensen, maar ook dieren en planten verdienen ons medelijden –, komen we empathische handen tekort. Als we ons al die problemen persoonlijk aantrekken, lopen we steeds meer het risico dat ons empathisch vermogen overbelast raakt. Wie elke dag gevraagd wordt geld te geven aan een nieuw goed doel, zal zich sneller van de vrager afwenden dan wanneer zij of hij die vraag maar één keer per jaar krijgt. Met als keerzijde natuurlijk dat een aanhoudend beroep op ons inlevingsvermogen ertoe leidt dat we op den duur cynisch een andere kant op kijken en ons niet meer laten aanspreken.
“Je kunt niet aanhoudend empathisch zijn of alles voor anderen doen. Je schiet voortdurend tekort met betrekking tot wat je vanuit moreel oogpunt zou moeten doen.”
Je kunt niet aanhoudend empathisch zijn of alles voor anderen doen. Je schiet voortdurend tekort met betrekking tot wat je vanuit moreel oogpunt zou moeten doen. Daarom is het vaak wikken en wegen, maar je kunt ook je gevoel volgen. Dat kan leiden tot het maken van duidelijke keuzes – het ene goede doel steun je wel en het andere niet –, maar ook tot wat donormoeheid wordt genoemd: omdat je al veel hebt gegeven of niet kunt kiezen welk doel je ondersteunt, geef je helemaal niets meer. Bijgevolg gaan goededoelencampagnes steeds verder in het raken van mensen, die zich op hun beurt steeds meer op zichzelf terugplooien of zich geblokkeerd voelen en op de volgende vraag uitkomen: ik kan mezelf toch niet helemaal wegschenken?
De Franse filosoof Vladimir Jankélévitch omschrijft dit zo: het ego is nodig om tot altruïsme te komen, maar het kan altruïsme ook in de weg staan. Vrij vertaald: je moet zorgen voor jezelf om aan anderen te kunnen te geven. Als je geeft tot je erbij neervalt, heeft niemand nog iets aan je. Als je daarentegen alleen aan jezelf denkt, komt er van altruïsme niets terecht.
Jankélévitch wijst op de grens van ons fysieke en psychische kunnen en tegelijk op die van empathie. Je kunt alles wat je bezit wegschenken, maar je moet blijven leven om dat te kunnen doen. Als je niet ook aan jezelf denkt, lukt dit niet. Zo hoor je wel eens mensen vertellen dat ze tijdens een bezoek aan een straatarm land ter plaatse al hun bezit hebben weggegeven om de arme kindjes daar te helpen. Dat is een nobele daad, maar daarmee houdt het dan ook op. Jezelf wegschenken lukt nu eenmaal niet en zou trouwens niemand verder helpen. Dit is geen cynisch excuus om niets te doen, maar de constatering dat het onmogelijk is om alles voor anderen te doen, ook al zouden we dat willen.
In plaats van te doen alsof empathie (ethiek) de pasmunt is voor alle problemen, kunnen we maatschappelijke problemen beter als politieke problemen definiëren. Het lijkt steeds meer dat we vergeten zijn hoe we in West-Europa na de Tweede Wereldoorlog enkele verdeelmechanismen hebben aangewend die niet zozeer gebaseerd zijn op persoonlijke betrokkenheid, maar eerder op onpersoonlijkheid en onverschilligheid: solidariteit en rechtvaardigheid. Dat is, conform de subtitel van mijn boek, een vorm van werkbare onverschilligheid.
De sociale zekerheid bijvoorbeeld is ingevoerd omdat met het complexer worden van de samenleving het liefdadigheidsmodel ontoereikend werd. Een sociaal vangnet voor mensen die in een bepaalde fase van hun leven met tegenslag te maken hebben, vraagt om veel meer dan filantropie. Geïnstitutionaliseerde solidariteit gaat niet uit van empathie, maar van onpersoonlijke rechtvaardigheid.
Dit abstracte mechanisme gaat ervan uit dat ik mij als individu niet telkens hoef in te leven in iemands persoonlijke situatie om hem of haar te ondersteunen. Geïnstitutionaliseerde solidariteit stelt veel minder eisen aan ons morele systeem dan empathie. Dat werkt in zekere zin bevrijdend, want hoe kun je met miljoenen medeburgers persoonlijk betrokken zijn? Een werkbare onverschilligheid, gekoppeld aan een overheid die haar middelen rechtvaardig probeert te verdelen, maakt de samenleving werkbaar. Slechts vragen om meer empathie biedt geen uitweg.
![]() |
Leestip: Ignaas Devisch gaat met zijn boek (2017) uitgebreid in op het empatisch teveel. |