Mee met het idee. Psychiatrische aandoeningen hersenziektes? Werkelijk?

In deze maandelijkse column ‘Mee met het idee’ gaan verschillende deskundigen dieper in op een zelfgekozen onderwerp dat past binnen de thema’s van De Maakbare Mens. De auteur krijgt de ruimte om een gedachte of probleem uit te werken en daagt ook jou uit: ben jij mee met het idee?

Deze column is verschenen in de nieuwsbrief van 28 maart 2019.

door Farah Focquaert, professor wijsgerige antropologie, verbonden aan UGent en Bioethics Institute Ghent.

Zijn wij ons brein?

Vaak vinden we in filosofische artikels en blogs, populair wetenschappelijke publicaties en de pers uitspraken die bedoeld of onbedoeld een dualistische visie op lichaam en geest promoten. Alsof onze mind kan bestaan los van ons lichaam. Onze hersenen zijn een orgaan. Net zoals ons hart of onze nieren ziek kunnen worden of minder goed functioneren dan gewenst, valt dat bij onze hersenen ook voor. Waarom steeds die drang om onze hersenen als uitzondering te beschouwen?

“Waarom steeds die drang om onze hersenen als uitzondering te beschouwen?”

Ik wil niet verdedigen dat psychiatrische aandoeningen loutere hersenziektes zijn of dat ‘wij ons brein zijn’.

Het is absurd te beweren dat alles wat we weten over menselijk gedrag, besloten ligt in het vuren van onze hersencellen of onze breinprocessen. Dat ons gedrag volledig kan verklaard worden vanuit de hersenwetenschappen, is nochtans een vaak gehoorde kritiek aan neurowetenschappers en (forensische) psychiaters vanuit de filosofie en ethiek.

Direct of indirect wordt gesteld dat neurowetenschappers en psychiaters uitgaan van ‘wij zijn ons brein’. Of sterker nog, dat zij die gedachte de wereld insturen en promoten.

Ik geef graag toe dat sommige experten, zoals neurowetenschapper Dick Swaab, auteur van het boek ‘Wij zijn ons brein’ soms gevaarlijk dicht bij neuroreductionisme lijken aan te leunen. Maar wie zijn boek leest, weet beter. Hij zegt daar echt niet dat ons brein alles op zijn eentje (ver)klaart.

Ik heb in mijn loopbaan nog geen enkele neurowetenschapper of (forensische) psychiater ontmoet die zoiets karikaturaal als ‘ik ben mijn brein en daarmee uit’ poneert. Uiteraard verwijzen populair wetenschappelijke boeken als ‘het emotionele brein’, ‘het verslaafde brein’, ‘het atletische brein’, ‘het gewelddadige brein’ in eerste instantie naar een simplistisch neuroreductionisme. Lees evenwel de boeken en die stelling blijft niet houdbaar. Het is dan ook een achterhaald en onwetenschappelijk idee.

Er wordt gevraagd dat de psychiatrie benadrukt dat ons gedrag het resultaat is van een complex samenspel van psychologische, fysiologische, en sociale factoren en niet dat onze hersenen de loutere oorzaak van ons gedrag zijn.

In mijn ervaring reflecteert net die eerste stelling het hart van de psychiatrie: een uiterst genuanceerd en multifactorieel perspectief op menselijk gedrag.

Een biopsychosociaal perspectief

Ook wordt er soms beweerd dat het ‘biologisch’ onderzoek naar psychiatrische stoornissen zo goed als niets heeft opgeleverd en dat het dat in de komende decennia ook niet zal doen – alsof onze genen en hersenen totaal geen verband houden met onze mentale leefwereld.

Veeleer dan de stelling te verdedigen dat dit onderzoek waardeloos is, (en de fondsen onterecht wegsluist van het gedragsmatig onderzoek), is het de taak van filosofen om te verhelderen en te verklaren waarom er een veelheid aan bevindingen is en waarom sommige onderzoeksresultaten elkaar tegenspreken.

Psychiatrische aandoeningen (zoals persoonlijkheidsstoornissen, autisme spectrum stoornissen, verslaving, depressie en angststoornissen) bestaan niet los van ons menselijk perspectief. Het zijn concepten die ontstaan vanuit een normerende beoordeling over wat zogezegd ‘normaal’ is. Psychiatrische symptomen zijn doorgaans uitvergrote, dysfunctionele vormen van kenmerken die in meer of mindere mate voorkomen in ieder van ons. Psychiatrische aandoeningen zijn geen homogene groepen, integendeel, diversiteit en overlap van symptomen zijn de norm.

“Psychiatrische aandoeningen zijn geen homogene groepen, integendeel, diversiteit en overlap van symptomen zijn de norm.”

Ons cognitief-emotioneel gedrag (moreel, immoreel, gewelddadig, altruïstisch, liefdevol, creatief en crimineel gedrag), is biopsychosociaal bepaald. Het resultaat van een complex samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren. Ik ken geen enkel wetenschappelijk werk dat beweert dat onze hersenen zich voldoende ontwikkelen en op een gewenste manier kunnen functioneren zonder onze omgeving, onze sociale en psychologische leefwereld.

Naar de (forensische) psychiatrie

“De verarming van het debat in de (sociale) media, mag geen manier worden om de waarde van biopsychosociaal onderzoek te ondermijnen.”

De verarming van het debat in de (sociale) media, mag geen manier worden om de waarde van biopsychosociaal onderzoek te ondermijnen. We hebben dat onderzoek nodig, ook bij forensisch psychiatrische patiënten. Wanneer geneesmiddelen en biologische behandelingen enkel off-label kunnen gebruikt worden binnen een forensische context, dan doen we zowel de maatschappij,  de slachtoffers en de daders met psychiatrische kwetsbaarheden tekort.

Het onderzoek naar biologische risicofactoren voor crimineel gedrag demoniseren met een foute aanklacht zoals ‘wij zijn ons brein’ zal alvast niet leiden tot minder recidivisme.

Psychologische gedragstherapie focust op hoe de patiënt zijn gedachten in interactie met zijn relationele, sociale en culturele leefwereld kan reguleren, zodat symptomen verminderen of verdwijnen. Herstel houdt altijd in dat onze hersenprocessen gemoduleerd worden overeenkomstig een gezondere mentale leefwereld.

Al onze gedachten en gedragingen zijn het resultaat van een complex samenspel van biologische, psychologische, en sociale factoren. Dit betekent ook dat er verschillende manieren zijn om te voorkomen dat biologische risicofactoren zich ontwikkelen bij jonge kinderen.

Misbruik, verwaarlozing en ondervoeding in de kindertijd  vormen risicofactoren voor latere psychiatrische moeilijkheden net door de wisselwerking tussen biologische en omgevingsfactoren. Ook zijn er bijvoorbeeld verschillende wetenschappelijke studies die wijzen op het belang van het vermijden van alcohol, drugs en nicotine voor en tijdens de zwangerschap.

Wanneer praattherapie voldoende is, om op indirecte wijze onze hersenen te sturen richting een gezonder patroon, dan is er uiteraard geen nood aan bijkomende directe biologische behandeling, maar er zijn te veel patiënten waarbij enkel praattherapie onvoldoende helpt.

Onze hersenwerking minimaliseren als bepalende factor voor menselijk gedrag, laat net die mensen in de kou staan. Mensen die al kwetsbaar zijn, worden zo mogelijk nog kwetsbaarder. Als er één ding is wat de hedendaagse psychiatrie en forensische psychiatrie niet tot doel heeft, dan is het het kwetsbaarder maken van mensen die reeds kwetsbaar zijn.

Psychiatrische ziekten hoeven absoluut geen hersenziekten genoemd worden, maar de rol van onze hersenen minimaliseren bij complex menselijk gedrag, is nog minder opportuun. Als we gedrag willen begrijpen dan zijn biologische factoren belangrijk. Dit betekent niet dat de waarde van sociale, psychologische of andere niet-biologische factoren genegeerd wordt. In tegendeel, preventie gericht op biologische factoren heeft een positieve invloed op psychologische en sociale factoren en omgekeerd.

Het klopt dat een neurobiologische focus kan leiden tot meer stigmatiseren, gedemotiveerde patiënten, en het minimaliseren van omgevingsbepaalde risico –en beschermingsfactoren voor de ontwikkeling van psychiatrische aandoeningen. Maar de hersenen niet in rekenschap brengen is even nefast.

Het zo voorstellen is een valse tegenstelling (brein versus omgeving). De idee van lichaam versus omgeving toepassen op complex menselijk gedrag, is wetenschappelijk onverdedigbaar en verhindert bovendien een genuanceerde bewustwording rond psychiatrische aandoeningen en kwetsbaarheden.

Tot slot

Een biopsychosociaal perspectief op psychiatrische aandoeningen en kwetsbaarheden met aandacht voor de interacties van de patiënt met zijn omgeving is veeleer de norm dan de uitzondering binnen de huidige (forensische) psychiatrie en neurocriminologie.

Hoewel de structuur en werking van onze hersenen niet de enige oorzaak zijn van ons cognitief-emotionele denken en gedrag, zijn ze de directe basis van, en vallen ze samen met, elke gedachte en gewaarwording die ik heb.

Tegelijk zijn mijn gedachten en sociaal-emotionele gedragingen uniek, maakbaar, wisselend, veranderlijk en multifactorieel bepaald. Complex menselijk gedrag is terug te brengen op een ‘embodied brain’ dat wederkerig bepaald is in interactie met onze omgeving (psychologisch, sociaal, economisch, cultureel, etc.).

Welk soort ander (fictief) brein zou dergelijk gedrag immers kunnen realiseren?

Gepubliceerd op 28-03-2019

Bekijk ook even dit:

Je winkelmand is leeg.