Door Frank D’hanis
Kleine filosofie van de volmaakte mens is een bundeling van bijna twintig essays over de nieuwe mogelijkheden om met nieuwe technologieën de keuzevrijheid en de levenskwaliteit van de mens te verbeteren. De verschillende geschriften werden geselecteerd door Bas Heijne, een Nederlands literator, naar aanleiding van een interview met de Amerikaanse filosoof Daniël C. Dennett over de maatschappelijke en morele implicaties van nieuwe genetische technologieën.
De hoofdbezorgdheden van Dennett in het interview met Heijne zijn rationaliteit en ethische consistentie; hij wijst er bijvoorbeeld op dat het vreemd is om toe te staan dat sportlui vreemde diëten volgen en hoogtestages doen, maar ze te verbieden om anabole steroïden te nemen. Het verhaal van Dennett spitst zich dus toe op een rationele ethiek van biotechnologie. Peter Singer lijkt het in zijn bijdrage voor deze bundel eerder te willen hebben over hoe we het beleid met betrekking tot gentechnologie zo breed mogelijk kunnen maken zonder de gelijkheid en solidariteit van mensen te veel in gevaar te brengen. Hij merkt daarbij op dat het zeer implausibel is dat de opmars van genetische technologieën volledig tegengehouden zal kunnen worden, zeker aangezien ze nu ook al in beperkte mate in zwang is, bijvoorbeeld bij het screenen van foetussen op genetisch aangeboren kwalen. Singer gebruikt daarbij het interessante onderscheid tussen positionele en intrinsieke goederen. Die laatste vorm van goederen zijn volgens hem geen moreel probleem op zich, aangezien ze niet concurrentieel zijn. Als voorbeeld van een intrinsiek goed geeft Singer een hogere levensduur: als bepaalde mensen zeer oud kunnen worden, vermindert dat volgens hem in principe niet de (gepercipieerde) levenskwaliteit van mensen die minder oud kunnen worden. Anders is het met positionele goederen, zoals meer spieren hebben, groter worden, of cognitieve capaciteiten verbeteren. Deze goederen zouden, als ze wijd genoeg verspreid zouden kunnen worden, ervoor kunnen zorgen dat er een nieuwe transhumane klasse van mensen ontstaat, die deze positionele goederen zouden gaan gebruiken in een soort van wapenwedloop die uiteindelijk niemand nog ten goede komt. Singer merkt op dat het een slechte zaak voor de samenleving is als iedereen een beetje groter zou zijn, dat het integendeel ecologisch interessanter zou zijn mochten we collectief kleiner worden. Als biotechnologische middelen wijder verspreid worden in onze huidige westerse samenleving spreekt het ook haast vanzelf dat minder rijke mensen minder toegang zouden hebben tot hoogtechnologische verbeteringsmiddelen. Dit zou de ongelijkheid in de wereld ernstig vergroten en een democratisering van biotechnologische verbeteringsmiddelen lijkt dan ook wenselijk. Singer stelt een genetische loterij voor, een interessante maar controversiële poging tot herverdeling, die wellicht door vele politieke denkers in de West-Europese welvaartstaten als een iets te minimalistische en Angelsaksische invulling zal worden aangevoeld.
De politiek-ethische aspecten van transhumanisme die Singer bespreekt zijn ongetwijfeld de meest complexe en precaire onderwerpen in het hele boek. De Zweedse filosoof Nick Bostrom, die in zijn andere geschriften te kennen geeft dat hij gelooft dat de wereld een computersimulatie is, ontduikt dit probleem in deze bundel door enkel niet-maatschappelijke implicaties van transhumanisme te bespreken. Ook de Amerikaanse ingenieur en transhumanist Ray Kurzweil doet eerder wegwuivend over bezwaren tegen genetische technologieën. Hij zegt dat critici van genetische technologieën de plank volledig misslaan omdat enkel door biotechnologische duurzame technologie het lijden van de mens, dat lang intrinsiek aan zijn natuur werd gedacht, kan worden verlicht. Dat lijkt ons een ironische uitspraak, aangezien het grootste lijden van mensen op dit moment voornamelijk door andere mensen wordt veroorzaakt.
De Britse pessimistische filosoof John Gray wijst erop dat de verlangens van Kurzweil en andere futuristen diep geïnspireerd zijn door een christelijke metafysica van onsterfelijkheid. Hij belicht ook de parallellen van de huidige transhumanisten met een generatie van Russische futuristen die rond de begintijd van de communistische revolutie leefden. Het geschrift van Gray vormt één van de weinige echt negatieve stemmen over transhumanisme in deze bloemlezing, samen met een geschrift van de Amerikaanse politieke filosoof Michael Sandel, een kort stukje uit een provocerend boek van de Duitse filosoof Sloterdijk over het telen van mensen. Het is een essay over de opgenomen passage van Sloterdijk door de Duitse filoloog Rüdiger Safranski en een psychoanalytische tirade van Slavoj Žižek, het schreeuwende kind van de hedendaagse filosofie.
De meest uitgewerkte kritische bijdrage is die van Michael Sandel, die net zoals Singer een (nog) minder gelijke en empathische maatschappij als mogelijke uitkomst van een wijd verspreid gebruik van biotechnologie ziet. In tegenstelling tot Singer ziet Sandel hier echter geen oplossingen voor: het wegnemen van onze waardering voor het menselijke leven als een geschenk, een toenemende normalisering van een nieuwe transhumane standaard en een collectieve controleneurose zullen volgens hem het onontwijkbare gevolg zijn van de toenemende toepassing van biotechnologie op de menselijke conditie. Sandel is niet toevallig ook een groot criticus van het idee van een onbegrensde vrije markt en vindt dat hier limieten aan moeten worden gesteld die door de moraal gedicteerd worden. Met betrekking tot gentechnologie spreekt hij over ‘bedwelmend optimisme’ en een ‘prometeïsch zelfbeeld’.
Kleine filosofie van de volmaakte mens is een goed boek om een overzicht te krijgen van de verschillende standpunten over transhumanisme en de toepassing van biotechnologie op de mens. Het is weliswaar een boek dat bijna over de hele lijn jubelend is over deze evolutie, en de tegenstanders, op Sandel en Gray na, worden hier vooral opgevoerd als sloganeske schreeuwlelijken, met het totaal naast de kwestie handelende, slechts zes pagina’s tellende geschrift van Žižek over de zetel van onze identiteit voorop. We vragen ons dan ook af of deze selectie echt een heldere weerspiegeling is van de huidige staat van het debat over transhumanisme.
De interessantste aanpak is wellicht die van de enige vrouw in het boek, Lone Frank, een Deense neurobioloog en journalist. Zij brengt een persoonlijk, soms haast pakkend verhaal over haar journalistieke onderzoek naar onze genetische toekomst, wat haar zowel naar laboratoria overal ter wereld als naar genetische datingbureaus leidt. De kern van haar verhaal is dat onze veranderende voorstelling van wie we zijn vaak pijnlijk en confronterend is, maar dat we niet anders kunnen dan deze nieuwe informatie te gebruiken. De slotzinnen lijken haast een niet-humanistische echo van het in 1946 geschreven betoog van Jean-Paul Sartre L’existentialisme est un humanisme:
‘Dus wie ben ik? Ik ben wat ik doe met die ongelofelijke informatie die miljoenen jaren door miljarden organismen heeft gestroomd en uiteindelijk juist aan mij is toevertrouwd.’ (p.183)
Naarmate wie we zijn meer fluïde is geworden door de ongelofelijke culturele wereld die we voor onszelf gemaakt hebben, lijkt het meer dan ooit aan de orde om deze menselijke stroom in de juiste banen te leiden. Het gevaar dat hierbij opduikt wordt vaak geanalyseerd als een oeroude irrationele vrees voor technologie, waarvan het Luddisme het iconische paradigma is. Toch lijkt uit de beschrijving van Frank te spreken dat we niet te licht mogen gaan over onze angsten en dat we de beperkte relevantie van historische parallellen moeten inzien. We staan op het punt om in te grijpen in de mens zelf, op een manier die in geschiedenis nog geen precedenten kent, en dat roept veel (morele) vragen op. Deze bundeling van essays vormt een startpunt om dieper na te denken over deze vragen.
Titel: Kleine filosofie van de volmaakte mens
Auteur: Bas Heijne
Boekinfo: Uitgeverij Prometheus
ISBN 9789044621297
Verschijningsdatum: 2015
Recensent: Frank D’hanis
Beoordeling: