Typisch voor een mRNA-vaccin is dat er geen ziekteverwekker wordt geïntroduceerd. mRNA geeft enkel instructies aan de cel: hoe een welbepaald eiwit aan te maken.
Zo maakt je lichaam antistoffen tegen het virus waardoor je immuunsysteem snel de echte versie van het virus herkent en aanvalt. Je immuunsysteem zorgt ervoor dat het virus weinig kans heeft om je ziek te maken.
Het mRNA wordt snel afgebroken door onze lichaamscellen nadat het is afgelezen. Het wordt nooit opgenomen in het DNA.
Technisch:
Bij messenger-RNA-vaccins injecteert men stukjes van genetische code voor de aanmaak van een onschadelijk deel van het viruseiwit in een persoon. Daardoor wordt het gewenste eiwit aangemaakt in ons lichaam en kan ons immuunsysteem op volle toeren draaien: het lichaam vecht terug.
Het menselijk lichaam maakt eerst zelf het eiwit waartegen in de tweede stap antistoffen worden gemaakt: dit is de stap naar immuniteit.
RNA-vaccins zijn relatief makkelijk te produceren, maar door de nieuwheid weten we nog niet of deze vaccins goed werken en vooral op welke termijn.
Er zijn verschillende methodes om een vaccin te maken. Bij de uitbraak van COVID-19 was nog niet veel geweten over het nieuwe virus. Dat maakt dat er veel pistes tegelijkertijd onderzocht werden.
Bij vaccins is het de bedoeling het immuunsysteem te activeren zodat het ons kan beschermen wanneer een virus het lichaam binnendringt.
Dankzij vaccins kunnen we groepsimmuniteit creëren. Dit helpt bijvoorbeeld kwetsbare personen die geen vaccinatie kunnen krijgen of die er niet op reageren en vrijwaart in het beste geval de hele samenleving van het virus.
Een vaccin wordt specifiek ontwikkeld tegen een microbe, dit kan een virus, een bacterie of een parasiet zijn.
Welke soorten vaccins bestaan er eigenlijk? We zetten het op een rij.
Het virus wordt bewerkt zodat het wel nog levend is, maar erg verzwakt. Het wordt bijvoorbeeld blootgesteld aan wisselende temperaturen of er worden bepaalde genen uitgehaald.
Net de verzwakte vorm zorgt ervoor dat de ontvanger van het vaccin zelf niet ernstig ziek wordt. Het lichaam reageert wel en maakt antistoffen aan, zodat er bij een volgende infectie snel en juist tegen de indringer gevochten kan worden.
Helaas kunnen mensen met een onderdrukt immuunsysteem niet ingeënt worden met dit soort vaccin. Zij moeten rekenen op groepsimmuniteit. Daar kan pas sprake van zijn als een groot deel van de bevolking gevaccineerd is.
Virussen bestaan uit genetisch materiaal in een jasje van eiwitten en hebben levende cellen nodig om zich te kunnen vermenigvuldigen.
Hierbij is er geen levend of volledig virus te vinden in het vaccin. Hieronder vallen verschillende uitvoeringen.
Het virus (of de bacterie) wordt onschadelijk gemaakt door chemicaliën of verhitting.
De resterende deeltjes zorgen ervoor dat het lichaam van de gevaccineerde antigenen maakt en dus terugvecht wanneer een echt virus langskomt.
Doordat het virus dood is, kun je er niet ziek van worden.
Het nadeel is dat deze versie zich niet kan vermenigvuldigen in het lichaam. Daarom zijn er meestal meerdere inentingen nodig.
Het griepvaccin is eentje waar het virus in stukken geknipt is. Alle stukjes virus zijn wel aanwezig, maar ze kunnen geen ziekte veroorzaken.
De juiste dosis bepalen is hierbij moeilijk en dit vaccin is niet zo eenvoudig te produceren.
VLP (virus like particles) lijken op virussen, maar zijn het niet.
Het zijn bv. een aantal virale eiwitten of antigenen* die in ons lichaam antistoffen opwekken tegen het virus.
Deze eiwitten zijn slechts een klein deel van het virus.
Zo wordt er geen echte infectie gecreëerd, maar ben je wel beschermd.
Helaas is de productie niet eenvoudig.
*Antigeen: Laat ons lichaam antistoffen maken, om te binden met de bacterie of het virus. Zo vallen onze witte bloedcellen een virus/bacterie makkelijker aan.
Hiervoor wordt een eiwit van het kapsel van het virus gebruikt.
Het is gemakkelijker en sneller om een enkel eiwit te produceren dan om een volledig virus te kweken.
Genetische manipulatie van een een- of meercellig organisme om dit organisme een eiwit te laten produceren.
Bij vaccins is dit het antigeen waartegen antistoffen gemaakt moeten worden in ons lichaam.
Een vector dient als drager van (een stuk) genetisch materiaal van een virus zodat het in een ander onschadelijk organisme in het lichaam gebracht kan worden.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van onschadelijke, verzwakte virussen als drager (vector) om antigenen van ziekteverwekkers in het lichaam te brengen.
Die vaccins bootsen een natuurlijke infectie na. Het kan zichzelf (vaak) niet reproduceren. Buiten eigen RNA/DNA zal het ook een stuk RNA/DNA van een ander virus bijhebben.
De cellen uit ons afweersysteem reageren op het vectorvirus én op een onderdeel van het vaccinvirus. Op die manier ontstaat er immuniteit. Er speelt dus eigenlijk een ander virus postbode.
Je kunt dus gekende vaccins (met bewezen werkzaamheid) gebruiken.
De farmaceutische industrie kreeg hulp van zowel de academische onderzoekers als de nationale en internationale autoriteiten om hun ontworpen programma zo snel mogelijk uit te voeren. Daardoor liepen er verschillende studies parallel en werd er veel tijd gewonnen.
Dit is een nog nooit geziene samenwerking die geleid heeft tot studies met hoogwaardige data in heel grote groepen van gezonde vrijwilligers, maar ook bij ouderen (65+).
Een genetisch gemodificeerd vaccin heeft wel meer tests nodig voor de klinische studie start.
Genetische modificatie is op Europees niveau gereguleerd.
Het Belgische Agentschap verantwoordelijk voor GMO’s is Sciensano.
Er is in het domein van de vaccinontwikkeling enige kritiek dat de wetgeving die ontwikkeld werd voor de landbouw, toegepast wordt op de ontwikkeling van vaccins.
Deze wetgeving wordt daarnaast verschillend geïnterpreteerd door verschillende landen. Het is denkbaar dat interessante projecten, ontwikkeld aan onze universiteiten, zullen worden geproduceerd in landen met een andere (of de meest interessante?) interpretatie van dezelfde wetgeving.
Voor een nieuw geneesmiddel bij de apotheker te vinden is, heeft het uitgebreide testen ondergaan. Al komen sommige (zeldzame) bijwerkingen later pas boven. Geneesmiddelenbewaking (farmacovigilantie) van het FAGG spoort deze op, analyseert ze en probeert bijwerkingen te voorkomen.
Iedereen die geneesmiddelen gebruikt, toedient, voorschrijft of verkoopt kan bijwerkingen melden.