Wanneer is iemand dood? Dat lijkt een eenvoudige vraag, maar vergis je niet: het antwoord is afhankelijk van de stand van de wetenschap, moeilijk en ontzettend belangrijk.
Dat iemand dood is, leiden we af uit bepaalde kenmerken van die persoon. Welke kenmerken we gebruiken, dat evolueert doorheen de tijd.
Lang voor er sprake was van technologie aan het levenseinde, gingen mensen al dood. Ooit was een persoon pas overleden als hij niet langer reageerde op prikkels van buitenaf en bovendien stijf en koud aanvoelde. Dat kon je zelfs zonder enige medische apparatuur vaststellen.
De vraag of iemand dood is, is niet nieuw. We hebben het ons altijd al afgevraagd, en we hebben ook altijd een antwoord nodig gehad. Alleen al om iemand te kunnen begraven, bijvoorbeeld.
Dr. M. Kalaai, spoedarts
Doorheen de tijd is ons begrip van de dood verfijnd, dat wel. Maar altijd was er een criterium om te zeggen “deze persoon is overleden”. Hoe pijnlijk dat ook is, je kan niet zonder.
Lange tijd werd de positie en de reactie van de ogen gebruikt om uitsluitsel te geven over de vraag of iemand daadwerkelijk was overleden.
In 1816 werd de stethoscoop ontwikkeld en op de eerste bloeddrukmeter is het wachten tot 1896. Met die meetapparatuur en toegenomen kennis definieerden we de dood aan de hand van hartslag, bloeddruk en ademhaling.
De mogelijkheden van de medische beeldvorming én de medische kennis groeiden nog verder. Men kreeg inzicht in een orgaan waarvan men voordien misschien het belang niet had vermoed. De thuishaven van alles wat we doen, denken, en zijn: onze hersenen.
Ons begrip van de dood evolueert mee met onze wetenschappelijke kennis en meetinstrumenten.
Dr. M. Kalaai, spoedarts
Rond 1950 was de apparatuur en ervaring beschikbaar om te stellen dat wie geen hersenactiviteit meer heeft, niet meer in leven is. De eerste artsen die dat opwierpen werden verguisd.
Het duurde tientallen jaren voor aanvaard werd dat ze het bij het rechte eind hadden.
Bij hersendood is er onomkeerbare hersenschade waarbij alle functies van de hersenen en de hersenenstam uitvallen. Het bewustzijn en de hersenstamreflexen verdwijnen, het ademhalingscentrum in de hersenen werkt niet langer.
Hersenschade kan op verschillende manieren ontstaan: een ongelukkige val, een verkeersongeval, een hersenbloeding, of tromboze. Door de impact zwellen de hersenen op en raken ze gekneld in de schedel die niet mee verbreedt. De bloeddoorstroom in de hersenen raakt dan verstoord, of stopt. Daar schuilt het gevaar.
Een hart kan je soms reanimeren, maar hersenen kan je niet reanimeren. Ze zijn erg gevoelig aan zuurstoftekort en als ze daardoor schade oplopen, kan je die niet meer herstellen.
Dr. M. Kalaai, spoedarts
Hersendood kan onmiddellijk intreden, men spreekt dan van primaire hersendood. Daarnaast kan het ook dat de hersenschade met verloop van tijd oploopt door zuurstoftekort. Op die manier ontstaat secundaire hersendood.
Maar wie zegt nu dat de persoon hersendood is, en niet buiten bewustzijn om een andere reden?
Daar bestaan criteria en testen voor. Wie hersendood is
Deze criteria geven samen uitsluitsel. Als een van de testen geen eenduidig beeld geeft, of de artsen het niet eens zijn, worden scans gemaakt, zoals een cta-scan of een dopplertest. Die geven een rechtstreeks beeld van de bloeddoorstroming in de hersenen of hersenactiviteit.
Men bouwt altijd genoeg tijd in om er zeker van te zijn dat de hersenfunctie niet tijdelijk verstoord is. Zaken die tijdelijk de hersenfunctie kunnen verstoren zoals medicatiegebruik, onderkoeling, of bloedvergiftiging worden uitgesloten met specifieke tests of een EEG-onderzoek.
3 onafhankelijke artsen voeren alle tests uit en beoordelen apart de resultaten. Indien nodig worden de testen herhaald. Het tijdstip waarop de 3e arts de hersendood vaststelt, geldt als tijdstip van overlijden.
De artsen die de hersendood vaststellen
zijn nooit betrokken bij een eventuele orgaandonatie.
Het is belangrijk dat de organen voor transplantatie zo lang mogelijk met zuurstofrijk bloed doorstroomd blijven. Zo sterft het orgaanweefsel niet af en is de kans op een succesvolle transplantatie groter. Dat is meteen ook de reden waarom niet elke overledene orgaandonor kan zijn: soms is iemand te lang overleden en kunnen de organen niet langer gebruikt worden.
Bij hersendood kan dat wel.
Op het moment dat de hersendood wordt vastgesteld, is de overledene nog aan machines gekoppeld die de hartslag en bloedsomloop op gang houden. Organen van hersendode patiënten lenen zich daardoor uitstekend voor transplantatie. De persoon is overleden, maar de organen zijn dankzij de machines nog niet beschadigd.
Het is niet zo dat men hersendood heeft bedacht om meer organen voor transplantatie te verkrijgen. Hersendood werd voor het eerst benoemd in de jaren 1950. De eerste orgaantransplantaties met organen van overleden personen volgen pas zo’n 10 jaar later.
Nee, wie bij leven geregistreerd heeft dat hij geen orgaandonor wil zijn, zal dat ook niet worden wanneer hij hersendood is. Als er geen registratie is zal men bij de familie polsen of de persoon orgaandonor wilde zijn. De Belgische wet orgaandonatie wordt dus precies op dezelfde manier toegepast voor iemand die een hersendood sterft als iedereen anders.
Nee, hoewel de organen na hersendood in de meest gunstige conditie zijn, zijn er ook organen afkomstig van mensen die geen hersendood stierven.
Soms wordt duidelijk dat iemand op de dienst intensieve zorgen, het niet zal redden. Men weet dat die persoon een hartstilstand zal krijgen en sterven op het moment dat men de machines afkoppelt. Men spreekt van DCD-donoren, naar het Engelse Donor after Circulatory Death.
In ons land zijn 2 op 3 donoren hersendood, 1 op 3 stierf na een hartstilstand. Het aandeel hartdoden is de laatste 10 jaar wel verdubbeld.
Als iemand hersendood is, wordt de beademingsmachine afgekoppeld. Is die persoon echter orgaandonor dan houdt men waar nodig de beademing aan de gang om zo de kwaliteit van de organen maximaal te behouden.
Wie hersendood is, kan mogelijk hartdonor zijn. Bij DCD-donoren kan het hart niet meer getransplanteerd worden.
Organen van iemand die hersendood is, zijn gemiddeld van betere kwaliteit dan organen afkomstig van DCD-donoren. Bij hersendood kan men de organen van zuurstof blijven voorzien tot het exacte moment van uitname. Bij een hartdood is er altijd een periode waarin de organen geen zuurstof krijgen omdat het hart is gestopt met werken.
Sterven en geconfronteerd worden met een sterfgeval is altijd moeilijk en emotioneel, hoe dat ook gebeurt. Hersendood is al helemaal complex.
In medische middens wordt het hersendoodcriterium quasi wereldwijd aanvaard. Toch ligt het niet voor iedereen eenvoudig om principiële of religieuze redenen.
Daarbij komt: wie een hersendode persoon aan de beademing in een ziekenhuisbed ziet liggen, ziet geen lijk. Die persoon is niet koud en stijf, zijn borstkas gaat nog op en neer. Hoe kan iemand die eruit ziet alsof hij ligt te slapen, dood zijn?
Uitleggen dat zo iemand werkelijk overleden is, is en blijft een zware taak voor artsen op de dienst intensieve zorg.
In die emotionele context van het overlijden, komt de vraag naar orgaandonatie ter sprake. Hoe kan dat zonder de familie met de vraag te overvallen en te bruuskeren?
In de praktijk zijn er altijd minstens twee gesprekken met de familie. In het eerste gesprek wordt de familie op de hoogte wordt gebracht van het overlijden. Eventueel volgt daarna een tweede gesprek waarin orgaandonatie aan bod komt.
Zo heeft iedereen de kans om minstens eerst het tragische nieuws te plaatsen en rustig afscheid te nemen. Door de familie stap voor stap in te lichten en alle nodige info te geven, valt de vraag naar donatie minder onverwacht en overrompelend. Vaak is orgaandonatie een troost voor de getroffen familie.
Voor hun geliefde kwam alle hulp te laat maar in de zee van verdriet glinstert een sprankeltje hoop: dankzij zijn of haar donatie worden ergens levens gered.
Bron: Dr. Mouloud Kalaai, spoedarts, en Tine Bogaerts, transplantatiecoördinator UZ Brussel.