Verslag ‘U wordt bewaard’
door Wouter Wendelen, vrijwilliger bij de Maakbare Mens
Sessie ‘U wordt bewaard’ | Dag van de Maakbare Mens 2016
Geerdt Magiels leidt een panelgesprek rond het bewaren van lichaamsmateriaal in biobanken en de ethische implicaties daarvan. Dit materiaal kan van groot belang zijn voor wetenschappelijk onderzoek naar bijvoorbeeld nieuwe geneesmiddelen. Een patiënt zelf heeft hier echter erg weinig zicht op. Zijn eigen weefsel kan zo worden gebruikt voor onderzoeken buiten zijn weten om. Omdat het erg moeilijk is om de anonimiteit van medische stalen te verzekeren, kan men zich bovendien vragen stellen bij het respect voor de privacy van de patiënt. Stel je hier bijvoorbeeld een HIV-positieve bekende Vlaming bij voor, wiens aandoening door een nietsvermoedende onderzoeker aan het licht komt vanuit een staal uit een biobank. Over dit thema debatteren Pascal Borry, Philippe Jorens en Sigrid Sterckx.
 |
Pascal Borry is als onderzoeker verbonden aan het interfacultair centrum voor biomedische ethiek en recht aan de KU Leuven. Hij stelt vast dat biologische data op verschillende manieren identificeerbaar kunnen zijn terwijl ze gevoelige informatie kunnen bevatten en legt het belang uit van controle over het gebruik ervan: voor welke doeleinden kan het worden aangewend, hoe lang wordt het bewaard, welke controle heeft de patiënt, etc. De patiënt heeft namelijk in vele gevallen geen expliciete toestemming gegeven voor het gebruik van zijn data. De voordelen van een grote databank zijn nochtans niet te onderschatten. Zo kan het materiaal afkomstig van neonatale screenings (een bloedstaal dat van quasi de volledige bevolking afgenomen is om behandelbare metabole aandoeningen op te sporen) een schat van informatie betekenen voor onderzoek naar bijvoorbeeld de prevalentie van aandoeningen, de concentratie van zware metalen in het bloed etc. Men kan zich vragen stellen in welke mate de patiënt hiervoor zijn toestemming moet geven en in welke mate hij van het onderzoek op de hoogte moet zijn.
|
 |
Philippe Jorens is verbonden aan het Centrum voor Medische Innovatie (CMI). Dit is een samenwerkingsverband in translationeel biomedisch onderzoek tussen alle Vlaamse universiteiten, universitaire ziekenhuizen en de bedrijven in de gezondheidssector en de medische biotechnologie. Een belangrijk actiepunt binnen het CMI is de uitbouw van een centrale Vlaamse biobank. Biobanken zijn over de laatste jaren cruciaal geweest in de opkomst van de moderne geneeskunde, en zijn mee verantwoordelijk voor het wereldleiderschap van Vlaamse expertise wat betreft onderzoek naar diabetes type I. De biologische stalen worden steevast gelinkt aan gestructureerde data (zoals leeftijd, geslacht, aandoening, etc.) omdat ze sterk aan waarde verliezen zonder deze context. Voor het recente onderzoek naar het Zika-virus kan het bijvoorbeeld cruciaal zijn te weten of een patiënt al dan niet in Zuid-Amerika is geweest. De bewaarde context maakt het echter vaak mogelijk om de persoon achter de gegevens te identificeren. Dit kan erg gevoelig liggen, bijvoorbeeld bij HIV-positieven, etnische of religieuze bevolkingsgroepen, etc. Bovendien bemoeilijkt de snelle opkomst van verschillende technologieën het ethische debat. Een typisch voorbeeld situeert zich in de jaren 80 rond het onderzoek naar de oorsprong van HIV. Het virus werd namelijk achteraf gedetecteerd in lichaamsmateriaal van Afrikaanse schippers uit de jaren 50. Deze dragers hadden uiteraard geen enkele kans om hun toestemming te geven voor het gebruik van hun lichaamsmateriaal voor onderzoek naar HIV terwijl dit gegeven een grote noodzakelijke doorbraak betekende in het onderzoek. Het CMI legt zijn Vlaamse biobank aan met geïnformeerde toestemming van de patiënt en zijn familie, en illustreert in die zin dat het mogelijk moet zijn om de privacy van patiënten te respecteren.
|
 |
Sigrid Sterckx is professor ethiek aan de UGent en is daar verbonden aan het BioEthics Institute. Zij klaagt het gebrek aan goed beheer aan van vele biobanken, waarbij het nut van het onderzoek op degelijke wijze zou moeten worden afgewogen tegen de ethische vragen. De Belgische wetgeving vereist hier namelijk geen ethische governance en heeft bovendien niet de middelen om die te controleren. België hanteert bijvoorbeeld sinds 2008 het presumed consent principe voor weefsel’donatie’ , waarin wordt aangenomen dat een patiënt zijn weefsels ter beschikking stelt voor eender welk onderzoek. Hij kan deze toestemming wel expliciet intrekken (opt out), maar heeft hierbij geen enkele speling om bepaalde onderzoeken wel en andere niet toe te laten via een apart verzetsregister zoals in Frankrijk of Spanje. Aangezien deze uitbreiding van de wet betreffende orgaandonatie bovendien erg weinig deining heeft veroorzaakt in de pers, hebben weinig mensen weet van deze mogelijkheid en van de gevolgen van deze regulering. Dit staat in schril contrast met bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk waar men uitgaat van een informed consent principe, en patiënten bijgevolg grondig geïnformeerd en gesensibiliseerd worden alvorens ze expliciet toestemming moeten geven om hun lichaamsmateriaal vrij te geven voor onderzoek. |
Ook is er nog een erg onzekere lijn rond het gebruik van residuair materiaal. Dit is materiaal dat overschiet na een medische analyse, en dus in principe kan worden opgeslagen in een biobank voor onderzoek. Hier kan men in principe zo ver gaan dat een arts doelbewust meer weefsel gaat wegnemen dan nodig om meer materiaal te verzamelen voor onderzoeksdoeleinden terwijl een patiënt oorspronkelijk eigenlijk enkel een diagnose wilt.
Hoewel menselijk lichaamsmateriaal over het algemeen met respect wordt behandeld, is er dus geen wettelijk kader om dat af te dwingen en heeft de patiënt er bovendien weinig tot geen zicht op. Er is in die zin nog veel progressie nodig op vlak van het informeren van de patiënt. Die zou moeten weten voor welke doeleinden zijn stalen worden gebruikt en zou daar bovendien in zekere mate controle over moeten hebben.
Gepubliceerd op
16-03-2016